text
stringlengths 96
60.7k
|
---|
groenender gras. onder mijn voeten. mijn voeten. ik heb verloren mijn beste. zal hem zoeken moeten. moeten. nee, ik zei moeten. zoeken moeten. weet je wat moeten is? ja toch? ik moet hem zoeken. ik moet hem even zoeken, zeg ik. ik hem zoeken moeten nee, ik doe het zo niet. we doen het zo niet! zij doen het niet zo. dus ga jij maar kijken. ga jij maar kijken wie gewonnen heeft. ik moet gaan kijken wie gewonden heeft, ja, die krijg ik juist als ik het ben. als ik het ben, dan krijg ik mag ik cadeautjes zo doen? zo zoeken? en dan ga je het ergens om je spaken doen? ah ja. zo doen we het. nee, we doen zoeken. Dan moet ik even in de gink staan. dat zit er buiten. tussen een boom staan. Dan gaan jullie even stiekem ergens zo neerleggen en zeggen wij nu ik moet even zoeken. en de andere kinderen natuurlijk ook. niet alleen de jarige, maar ook de andere kinderen. ja, en dan geef je het aan mij, want die cadeaus van de kinderen moet je aan mij geven. Dan gaan wij even tussen bank, moet jij even zo neerleggen en dan gaan de kinderen zoeken en ik, als ik een. kindje gevonden heb van een kindje cadeautje, moet je het dan aan mij geven van een kind. ja, ja, zo wil ik het. oh, de cadeautjes voor jou, jouw cadeautjes, die de kinderen voor jou weer meenomen, dat is leuk, kunnen verstoppen in het bos. en wat kunnen we nog doen? zachtdoekje leggen, vind je dat ook leuk? ja. dat is ook een leuk spelletje. ja, dan moet je wel mijn zakdoekje nemen. jij bent ook spelletjes bij je. oh ja. in het zwembad? ja. nou, een andere keer, hè. doen we het zo voor kinderen? en snoepjespelletjes, ook leuk, hè? ja, wat een zo 'n snoepje. moet ik in de gang staan? ja. moeten jullie even nemen? zo, en dan gaan we even deze ergens nemen. deze is het. moet ik zo 'n bekertje, dan gooi ik het. en dan weer het. als ik het heb. Dan mag ik. en als het te klein is. Dan mag je het ook in gooien. en als hij te groot is. Dan kan je het ook in gooien dus hij heeft ook een ander kind. en ik kies een kindertje. het mag ook een jongen zijn, hè? dus jos, die is gek. ken jij jos? nee, jos ken ik niet. maar die jij kent, mag ik best meenemen, die jij niet kent. ja, dat mag je best meenem. ja. een jongen brengt een beetje leef in de brouwerij. ga ik even de naam op noemen. Dan moet jij even zo schrijven, zo lezen. en als er iemand niet is, die komt nog. dus jij moet nog even wachten. nu gaan we dit weg doen hoor. ik heb zo lang gedaan. met Sylvia? ja, toen lukte ik dat toch in buren. |
ik ga een spelletje doen, gewoon met Sylvia. je mag ook misschien. wel hier komen logeren. ja, als ik jaagd ben. zoiets. hoeveel heb jij er? ik heb vier. ik heb er drie. drie? ja. oh ja ook, je hebt gelijk. en hoeveel heb er nou? zes. zes hoef ik er maar, hè? ja, ik heb er ook zes. nou, jij mag beginnen. mag ik van jou van groze, van lichtblauw, het zomerbloempje? heel goed. oh nee, ik hoef niet te pakken. mag ik van jou van roze roze nee, ik zag het al. mag ik voor jou van jij hebt geen roze. dat zeg ik niet. mag ik bij jou van oranje leuk. oranje de indiaan. en krimp oranje. nog iets van rood. het. alsjeblieft. jij weet het toch wel, wat ik wil? nee, niet meer. ik heb niet meer roze, dus nee. nee. moet ik van jou gaan oranje de de wieg. negentje. heb ik niet. mag ik van oranje het eskimootje? mag ik van het wel heb ik niet. mag ik van jou van je weet het well het kasteel. het kasteel, ik heb geen geel. het kosteel, ik k heb geen geal. hé, dat ruikt! wat mooi! je bent een dichter. ik heb heb geen geen muisje. meisje. ik ik heb heb geen geen roze. ros. ik ik heb een meisje dat ruikt niet. ruikt het je dan wel? geel kasteel. hoor je dat? geen kasteel! roze, een kasteel geel kastel. Laura. ja, weet je wat eruit? wald en brand. en in dit ruimte? kussen en lussen. en dit ruimte, meisje, paasje. ja, precies. zie je wel, je weet wel wat eruit is. en jongetje, pommeltje. ja, dat zei hij ook. meneer peer. meneers koekerpeer, dat is hem, zie je. mevrouw, mevrouw touw. ja, en als je nou een liedje wilt schrijven, of een mooi gedicht wilt schrij,. dan ga je ook een rijden. Dan moet je eerst goed leren rijden. nu moet je weer kijken. ja. wil je even opschrijven? Laura is verliefd op Charlie. en Charlie mag ook een feestje. oh, Charlie ook. nou, dat doen we straks. Laura is verliefd op Charlie. Dan schrijf ik het even op. Laura is verlievend. Dan moet je ook een haartje opschrijven. op Charlie. oh jeezeg. en ik ook nog een haartjes. ik kan niet zo goed haatjes maken. zo, je punt je daar aan. oh, jij kan heel goed haatje maken. en ook groter, kom. kijk maar. een beetje fout, hoor. ja, jij gaat ook wel slordig, hoor. ik zal wel een mooi hartje, hè? nou, dat is nog voor mij? voor jou. deze is voor mij? ja. wat veel. voor jou kan heel weinig. ja, wat weinig? mag ik gaan nu? nee, ik mag. ik mag. ik moet pakken hoor. ja, jij mag vragen. vraag maar. mag ik? je weet het wel. ik had gevraagd of ik het kasteel had. nee, toen mocht ik het pakken. ik heb geen geel. |
de moeder, dat weet je het al. mama. of een vrouw. ik weet het al, meneer heb je niet. of er. nee, dat heb je lang gezien, dat heb ik begrepen, ja. wat een potret zeg. of dat je wel een kruis had hé. mag ik van jou van lichtblauw het sneeuwklokje? heb ik niet. mag ik voor jou van donkerblauw de vallende ster? dat heb ik niet. mag ik van je van oranje? toep. je weet het wel. nee, hij weet niet dat. nou, het is een nee. een nee, ook niet. wat is het? nou, zie je wat ik niet heb? hiervan? nou, kijk jij eens rond. ja, het is geen nee'tje. nee, dat dat. heb is niet niet. nee, maar voor jou geduld, blauw de vallen dus tegen. je laat het zo zien. nou, dat is niet de eer. Dan moet je niet zo op de bloot met je haar laten even, even. zo. Dan moet gewoon je paadje zo mag ik wel een pakken? mag ik van jou van donkerblauw de de zon? zon? ik heb nou, aan de half. geel van lichtblauw, je weet het wel. nee, je weet wel. het gele ding. het gele dingen is een viooltje. een gele viooltjes. ja. het is een andere viool dan waar je op je speelt, maar je hebt ook een viool. maar het is een heel mooi viool! viool. moet ik rood vragen dan? ik zag iets rood verwijken. nee hoor, ik het niet doen. ach, ach. voor jou van grijs de boot. ik heb een boot. ik ben is dit een boot? nee. ja. dankjewel grapje. mag ik van jou van grijze vliegtuigje? nee, ik heb hem bijna twee kwartetten, maar niet helemaal. ik heb toch geen grijs meer. nee. nog twee, ehm, een paar. je moet altijd terugvragen, mama. je weet, zeker weet dat ik het heb. ik heb net grijs aan jou gevraagd. als je nog grijs hebt, dan mag je terugvragen. Dan zou ik maar graag weer terugvragen, aldus. heb je voor grijs? een bootje. grijs. een vijntje. heb je nog gijs? nee. oh. kijk, zo moet je het spelen. nou, eh nee, natuurlijk heb ik geen gelijs meer, want anders had ik voor dit anders had ik er nog wel één in jou gevraagd. Dan had ik voor het dit gehad. Dan zie je nog één. nog één van jou. eh, eh, ik zie hem. ik heb geen gelijf meer. daar, nu gewoon in papa. pak oh, je. hebt geen gehoort aan papa. ja. mag ik voor jou van donkerblauw heb je kwartet? ja, misschien niet. oh, dan mag ik wel even. nee, oh, misschien niet, nee, ik heb geen kwartet. van donkerblauw de zon. nu zeg je dat een keer. ik heb geen blauw. donkerblauw. doe maar. je kon toch ondertussen gepakt hebben? donkerblauwe. ik mocht ook pakken, he? ja, je hebt al even gepakt. ja. oh ja. ik had al even gepakst. |
mag ik van jou van huis? de lichaam. de lichaamsnet ook niet. mag ik voor jou van groen? de kip? kip? lip. heb ik de kip? kip. kijk, kip. wat doe op de grond nou? wat faal je? kom, dit gaat lekker zitten. zo. heb jij nog geen kwartet? nee, ik heb nog geen kwartet. jij ook niet? oh, je hebt er eentje. ja, je roze kwartet is waar. ga zitten, kom eens lekker sorteren. ik vroeg de kip. de kip heb ik toch niet. ik pak een kijkje. je weet het wel voor grijs? wat moet ik van grijns? overkwartet. het is dat ik hem net pakte, hè. dat vond ik leuk. anders had ik hem gevraagd. mag ik van jou van koelboe. koelboen. en paardpaard. nee, nee. een koeboe weet niet een paardpaart of niet. mocht ik voor jou wachten, als ik stil hier, flauw. jij zwaait gewoon. ja, je zwaait zo. nou, is het niet eerlijk, mama? nou, is dat eerlijk? is dat niet eerelijk? ik doe het gewoon niet meer. je hebt al twee keer dit aan me gezien. laat hem liggen. jij bent dag. mag ik van jou ik probeer niet te kijken, maar ik heb er nets van. mag ik van jou het paardje? ik heb geen licht voor me, zei ik net al. paardje. als ik mocht. mocht. o, dat is een lichttel. stom ding. mag ik dat stom ding zeggen hoor? ik doe hem toch niet. je hebt het gewoon gezien. ik wil gewoon nou, die had je toch niet, of wel? ik heb wel de kip thuis. ik doe hem gewoon niet. nou, dan pak ik er wel een. nou jij dan. ik zou een kip pakken. dat is dat. nee, dat is het. ik heb hem niet, de kip. nou, ik heb hem wel hoor. oh, nou, laat die terug nee. jij hebt het gewoon gezien. pakte je net de kip dan? nee, ik heb de kip. oh, je had de kip al? nee. ik ging toch kijk, pakken. dat was toch de haan? niet de kip die je pakte? nee, de haan. de kip had je er net al en toen moest zei, ik hem ook niet. nou, mag ik van jou van rood leeuw? nou, even kijken. ik heb hem niet. ik heb een heel rood. nou, dan mag jij. je weet het wel, de pinguïn. de leeuw. nee, dat hoort niet. mag ik nou een groene vraag? mag ik nou alle groene vragen aan je? nee. waarom vraag je dan net niet mijn groenen? waarom ben je zo dom om mijn groenen niet te vragen? Dan heb je kwartet gehad. nou kan ik al jouw groenen gaan zitten vragen. nee. mag ik van jou van groene kuikentje? kuikentje, ja. mag ik voor jou van groen de kip? nee, hier. mag voor jou de haan? nee, dat is de haan. dat is de kip. zo komt de verwarring in. dit is de kippen. en dit is de haal. |
zie je, die is anders. de haal heeft niet grote velen, zo 'n en zo. oké. ik heb toch niks meer. mag ik van. jou van blauw, blauw de zon? je weet toch echt nog geen blauw? ik weet niet meer wat je gepakt hebt natuurlijk. oké, nou. mag ik voor jou van lichtgroen de nee, lichtgroe? ja. paard. paard. heb paard, ik niet. ja. mag jij? nee. mag ik van jou van blauwe zon? blank of blauw? dat klopt hier iets niet hoor. ja, ik heb het nog. ja, groen. je moet het groen hebben Laura. je moet alles wel groen hebben. er liggen geen kaarten meer op tafel. er gaat hier iets fout. hier, je hebt een kwartet. zie je, al lang. alsjeblieft, je hebt veel te veel kaarten. je hebt nog een kwartet. hier, deze ook. zie je? en deze ook? ja, die had je ook al lang. zo, nu heb je deze nog in je handen. en er ligt niks meer op tafel. en mama heeft de andere, dus nu kun je vragen. mag ik voor jou van van hout? de olifant? alsjeblieft. kortet. mag ik van jou van lichtblauw? hoe heet hij? als ik hij niet hoe heet ie? fioortje. alsjeblieft. ik heb gewonnen. ja. met hulp, met de billenbel. en met een beetje smokkelen en een beetje hulp. en een beetje hulpen en een beetje smokken. nu ga ik tegen de wachtrij staan. ja, smokkelen is ook een spelletje. ken je een spelletjes smokkelen? nee. heb je een grens? weet je wat een grens is? nee. dat is tussen twee landen. en dan mag je niet zomaar allemaal dure spullen van het ene land naar het andere land brengen. en als je dat nou in een bos doet, dan heb je bijvoorbeeld een pad of zo, een weggetje. mag je auto's kunnen natuurlijk, of een sloot of een greppel, weet je wel, een greppeltje, wat een grepp is? een sloot waar geen water in zit. en dat is de grens. en dan moeten dus de ene kinderen zijn, de groep kinderen zijn smokkelaars en de andere is de politie, de douane heet dat bij de grens. en de smokkelaars moeten allerlei dingen naar de overkant van de greppen proberen te brengen. ik wil de politie zijn dan. ja, en de douane moet ze proberen tegen te houden, moet ze proben te vangen. wie te vangen? smokkelaars. ik? ja, is dat niet leuk een spelletje. ja, want er wordt ook wel een jonge kind bij. ik doe eline en liesje ook. dus liesje en liesjie is dan ook de politie en eline is dan de smokkelaar. ja, dat kan niet zo weinig. je meer kinderen hebben. Dan moet als het een beetje donker is, dan moet je groter zijn voor je eigen. je moet een donker als ik zes jaar ben ja, als je zes jaar bent, dan ben je al je wordt toch zes jaar dommer? oh jee. |
je kunt het toch ook in de kamer donker maken? oh ja, dat kan natuurlijk. zo, zo. en eh, nou ik bedoel oh, boem. ja, dat is de tweede keer Laura. Dan ga je weer. hoe ga ik tekenen hoor? oh, dan heb dan weer een tekening. oh, is van mij hoor. Dan hebben we dan wel genoeg kwartet weer hè. ja. ja nee, ik wil roze. nou, we schudden ze niet, maar dan moeten we ze wel de volgende keer schudden, hoor. anders krijg je iets raars. kwaadertje is deze. nee, zo. hoeveel kwartet doen we dan? dat is moeilijk. dat kunnen we ook wel eens een keer doen. Dan leren ze ook. dit is van een eiereneter, een slang. maar die kan ik niet nee, dat moet je. leren. nog een eierenetter. een aapje. maar die is moeilijker. ja, deze is moeilik. Dan moeten we gewoon weer wachten tot het goed maar met de kleurtjes. doe gewoon zo. ik leg ze neer en dan moet ik de kleurtjes zoeken. dat ook wel. ja, dat kan ook wel. Dan weet je nog, het is moeilijk om te vragen. je moet vragen dus. Dan moet je vragen, mag ik van jou de slang van bruil. maar dan weet je niet meer dat er slang erbij zat. snap je? ja, dus als ik groter ben. als je kan lezen. het is makkelijker dan dat we zo 'n partij doen als je kan lees. als je bij Caroline zit. ja, maar als ik maar kan je jou al even leren lezen. zullen we lettertjes gaan schrijven? nee, we doen het niet hoor. weet je wat hier staat? kan wat? kan dat? dat vind ik een beetje gek. weetje wat hier staat? vies. en hier? boom. oh, ik bedoel de aap. en hier. boom. boom. kom, en hier? dat staat bijna hier staat boom en hier staat wat is dit? t. o. en hoe was dit? die was een b. b. o-o-n. wat is dat? dus dan is het b-o. boot. b-o-t. b-e-o-a-t. boot. ja. zie je? boot. en nu wil ik wat staat er hier? ik mag het niet lezen. ik lees het niet. ik moet lezen pas als je klaar bent, ja? nee, nee. je moet je ogen dicht doen en zo nadenken wat het wordt. dat is moeilijk, hè, voor jou. ja, dat is ontzettend moeilijk voor mij. maar voor mij is het ook een beetje moeilijk wat jij denkt, hè? ja, want het wordt een soort ander nieuw wordt. maar dat moet je ook kunnen, wel een beetje. ik. doe even nee. ik kijk niet. wat denk je wat het is? Laura. ja, goed zo. hoe raad ik het? hoe raad nu nog wat. nu gaat het nou helemaal goed, hè? nu nog een keer. nu nog een keertje is het? eh, vis. ja. ah, ik kan. ja, dat ook goed. hij staat er. nou. ja. ja. en nu nog. gli da. dei. fiori. sì, chi lo da? all'orso. |
sì. e qui dietro la finestra? hm:. boh. è la nonna! e che fa? hm:. sta guardando. lui. sì. guarda fuori eh? e qui? hm: la nonna che glielo da. hm: dolcetto. come? dolcetto scherzetto! aah, e li ha fatti lei dici? sì! e poi? i fiori stanno dentro il vaso. hm: infatti. li ha messi lì eh? eh. ma come fa a mangiare il dolcetto scherzetto con xxx in mano? con il vassoio in mano? eh. forse lei porta il vassoio in mano e dice all'orso quale vuoi prendere? e l'orso ha scelto questo, è quello più grande. forse ha tanta fame. e la nonna forse dopo se la mangia anche lei, o no e la riporta in cucina. ah. e qui vedi e se le mangia tutte lui? sì, dici? forse sì. o ne da anche una all'uccello! noo! no? non si fa? perché i dolcetti non si danno ai uccelli. forse si sente male dopo se mangia tutta la torta? eh! però che fa con l'uccello? la prende in mano. eh, infatti. perché? non lo so, tu che pensi? perché. lui. vuole. lei. che vuole? lei!. vuole mangiare. l'uccello vuole mangiare la nonna? sì! sarà un po' grande no, per mangiare? sì ma poi ci fa così. con questa punta ci fa così piche. gli taglia tutto. no, veramente? sì! non lo so, vediamo, ma prima viene lui. eh! poi si mette pure la carta qua dentro. uhhuh, o forse suona. la posta! infatti, la posta! ah, e poi? la nonna l'ha visto. mo la prende. oh dio mi scappa la pipi! ti ricordi dove siamo rimasti? c'è la nonna e il postino. e che c'ha sulla testa. un uccello. un uccello. che ha preso. pensi che lei sa che ha l'uccello per la testa? sì!. vediamo. però? vola. sì vola. e loro che fanno? si spaventano! si spaventano. infatti. perché l'uccello vola via e pensavano che andava in cielo. sì forse perché l'uccello non può mai volare fuori e loro hanno paura che vola via. e la nonna che dice? dice vieni, vieni! pensi che lo prendono? sì. ecco! ce l'hanno no? e poi che fanno? è bianco questa pagina mamma mia. eh? ci devo. ci devi mettere una. una cosa. una cosa? sì, un'immagine eh. o forse è finita la storia. no! è il silenzio! sono tutte finite queste pagine. sì è tutto finito. ci devono. ci devono mettere le cose sulle foglie e poi se le mettono dentro. eenentwintig maart. negentieneenentachtig. het is is middags. en we zitten in. een tent. hier. kom maar. mam. hier in. ja. ik kom er in. daar. o. waar? waar kan ik er nu in? in daar moet moet je onder zien. o. die. ja. ik wist de ingang niet meer. uh daar met daar. dat is de deur. is dat de deur? ja. o. nou. is dat de deur. goed. doe jij de deur dan maar weer dicht. ja. he. zo. ho. nou. |
heb je d'r nog meer dieren bij gedaan? hier. het is dat? een aap. o. wat doet die aap? sneeuw sneeuwballen gooien. gaat een aap sneeuwballen gooien? ja. dat heb ik nog nooit gezien. mij wel hoor. ja? ja. doet deze aap wel. o ja. die die heb toch sneeuw in zijn &+hɑ. hand? o. he? ja. ja. o! o. die aap die valt. stomme aap! nou. hij wil niet. nou. die wil ie wel. ja. die die is heel hoog. ja. die is helemaal omhoog geklommen. ja. hee. maar wij hebben hij &+x hij van de uh wij hebben toch &+Thɨ twee geiten. twee? ja. en hier is er ook nog een. maar bedoel je die? nee. wij &+x: wij hebben toch. &+x &+hø &+hø groene geiten? nou. ze zullen d'r vast wel tussen liggen denk ik dan. he. dan moet je goed zoeken. hee. hier heb ik een. leeuw. nee. dat is een hond. neehoor. dat is een leeuw. nee. ik zeg dat het een leeuw is. nee. een hond. o. nou. jij zult het beter weten. hier nog een leeuw. dan kan ik alleen die andere neerzetten. nee. nee nee. die. die doen we hier. o. dat is &+lɨf &+dɑ dat is een hond. het lijkt toch helemaal niet op een hond. zo ziet een hond er toch niet uit. wel. een bruine hond heb ik wel gezien. nou ja. jij zal het wel beter weten. ik ga niet zo staan. nee. je staat niet zo goed. hier. allemaal paarden. ja. ja. ja. dit is een hond xxx. dat is een hond. he? mm. laat is kijken naar de staart. mm. dat zou ook een vos kunnen zijn hoor. met zo een heel dikke staart. dat is hele hele vos. dat is een vos. ja. dat denk ik ook. &+br:. hee. een nijlpaard. kunnen ook hier nijlpaard. vast wel. drie nijlpaarden. twee. die &+s die staat zijn nek open. he? zijn bek open. bek open. ja. en die doet de bek naar. beneden. ja. en die doet de bek naar boven. ja. ja. &+is &+is. &+i &+is. o. die is omgevallen. ja. xxx. ho! pas op! anders gaan ze kapot vallen. die &+l doet dat. doet de kameel dat? o. nog een dier. maar nu een echt dier. die die &+wɑŋ. een echt levend dier. Pepijn. kom je ook in de tent? kom maar. yyy uh. is heel leuk. &+br:. dat is een kat. oh. gele kat. ja. uh die heb ook. rood mondje. een een rood mondje. ja. en dat is een? olifant. o. wat een domme mama he? wat doe ik. nou gooi ik het allemaal om. ik zal het nieuw zetten. zo. nou. valt nog eentje om. ja. dat komt dat zit een beetje te dicht bij. xxx. zo. zo. o. o o! die valt bijna om. die valt weer om. zo. zo. zo is die goed. nou we hebben nog wel meer denk ik. ik mis nog de giraf. |
waar is die? even zoeken. zit hier toch niet in? dat is een varken. wat is dat? mm. een buffel. nee. o. dat is een xxx. met dat. een buffel. dat is een buffel. o ja. dat is waar. dan is die andere een bison. ja. een bison. ja. dat is een buffel. ja. je hebt gelijk. dat is een. buffel. goh! wat weet je dat goed zeg. een buffel. je weet het nog beter dan ik geloof ik. waar is. de &+s &+ʃi giraf? ja. he! nee! waar &+d is die giraf nou? ik weet het niet. jij hebt er eerder meegespeeld. he? dan &+k o. ik weet het al weer. daar? weet je waar? nee. bij je autootjes. o. xxx herinneren? nee. bij je autootjes. xxx. ja. wat is dat? een zebra. een zebra. en die is heel lief. en wat zeg je nog meer bij een zebra? wat is dat nog wel? een zebra! als je op straat een zebra ziet wat is dat dan? dat. weet ik niet. he? daar mogen de mensen oversteken. ja. dat heet een zebrapad. maar dat is een echte. zebra. dat is een echte zebra. ja. maar dat is weer. echte zebra. ja. ja. ik zie daar nog een kip liggen. he? xxx. dat is. een bed met een sok d'r op. mm. met een sok d'r op. een kip met een sok d'r op? ja. nou xxx. daar. hoe kan dat nou? ja. he! hee! een letter. ja. hoe heet die letter? een. een een? ja. die die van mij? nee. nou ja. hij zit wel in je naam. ja. maar de die is van jou. de en de. die zijn van jou. ja. Hein van Marle. o. kan niet staan. nee. wel. o ja. dat is. van die beesten. hee. een neushoorn. een neushoorn. o ja. met een neus. met een grote xxx. yyy yyy yyy yyy. weet ik niet. zo &+noɘə ga je nou een hek maken? ja. waarvan? hiervan? ja. jij moet weg. maar dat. hek kan niet staan. ja. als ik nou zo bij de ding doe. misschien. van die deur naar die deur. dan gaat het misschien wel. maar dat moet je even kijken. mm? wat zullen we dalijk gaan eten? dat weet ik niet. nee. nee? eierpannekoek? mm? Hein. wil je een eierpannekoek? nou. niet op Pepijn nou. hee. mama vroeg je wat? wat zeg je? ik zei wil je een eierpannekoek. ja. toe. wat heb je gisteren bij Lucy op creche? niks. niks? nee! heb je helemaal niet gegeten bij Lucy? nee. of heeft Aardje alleen &+xə wat gedaan? mm? ja. jij niet? nee. waarom niet. &+oemdɑ omdat ik niet leuk vind. allemaal zo. ja. maar dan maar met die benen xxx xxx buig ik m'n hoofd. hier? waar is de hek. nog. ja. wacht even. gaat het niet? zo. zo. kijk eens wat een mooi hek. hee. drie honden gevallen. o jee. hee mam! ja. mam. &+kɑ kan je. dit doen. dit. |
o. kan dat zo? weet ik niet. hee! mama. ja. prima. ja. mag ik op klimmen. daar is. nog een hek. hier. hier. hier. mama? hier. maar ik heb geen hek meer nodig. kijk maar. daar staat een hek nu. maar daar moet ook een hek. ja. dat gaat nu eenmaal niet. dat blijft niet staan. dat kan alleen maar daar. maar &+wɑn hoe doen ze. dat zo? dat gaat niet. dat blijft niet staan. waarom dan niet? ja. gut. de die uh die dingetjes zijn niet stevig genoeg. maar wil je mij die wil maar die. de eerste. xxx xxx. ja. nou. doe je gewoon zo. moet je zo doen. van die houtjes. ja. nee. dat doen we zo. o. nou. doe het zelf dan maar. zijn nog meer van die? ho. dat kan ook. hoor. dat kan ook. heb je met oma ook met de blokken gespeeld? ja. en met die diertjes. ook met de diertjes? ja. o. o. hebben jullie toen ook een hok gemaakt? ja. xxx. wat is dat? ik weet niet wat het is. het is een mooie piano xxx. neushoorn is. een circus. daar komt circus. en daar de muziektent. yyy muziektent. een muziektent? ja. o. kar kan. ook hier. ja. dat kan ook. ja! &+pə Pepijn zit hier op. ja. &+pə Pepijn komt er ook gezellig bij. xxx. xxx. ho! o. &+ix &+ix. o. ah! hij wil spelen. wil opeten. hee. kom maar. en hij is zo. &+mə. &+ma muziektent maken? ja. doe maar. zoek maar een muziekstukje. alles wat bij de muziek hoort. zo het podum podium maken. ja. probeer de grote blokken te nemen. leg je al die grote blokken zo naast elkaar. nou die andere grote blokken. &+bu moet het zo? allemaal naast elkaar. ja. o. ja. heb je nog meer grote blokken? ik zie d'r nog twee staan. drie. zie ik er. o. ik zie d'r nog veel meer. en die in de o! valt van die grote. blokken. ja. ja. he. nou. dat is al heel wat. he? xxx &+pxx moet nog een. nou. dan kun je de muziekinstrumenten d'r op zetten. kijk hier. zo piano. &+lələlele. moet nog hier wat. op de blokjes. xxx grote blokken. nee. meer zie ik niet. dus dat kan niet. dan kan het niet. d'r zijn niet meer grote blokken. maar dan maken wij trapje. een trappetje? ja. o. een trappetje. daar is xxx. zo. yyy di's &+tə dat. ja. een piano. een piano. piano. pinajno. uh nou. zoek maar eens meer. een trommel. een trommel. ja. en dit is een uh gitaar. ja. gitaar. die laat even liggen. ja. en hier is o! sorry. o. o. hier is ook een uh gitaar. ja. gitaar. gitaar. gitaar. en hier heb ik een viool. &+pi &+a viool. ja. xxx. en hier een trompet. die hoort d'r ook bij. ja. ja. en en een speelgoedfluit. speelgoedfluit. speel speelgoedfluit. nou. wat zie je nog meer? zoek er eens tussen. d'r ligt nog een heleboel. nee. |
dat is niks. dat is nog xxx. xxx. nee. dat is ook zie je. nog een trompet. waar is waar en hier een uh bekken. daar is ook kun je zo tegen elkaar klappen. xxx. gitaar. en nog een viool. o! wat zijn d'r ontzettend veel muziekinstrumenten zeg. en hier nog een. en die hoort bij de violen weer. en de dingetjes weer. die hoort erbij. en hier is een banjo. zijn nog meer muzieken? &+m &+m moet jij even zoeken. uh nee. nou. vast wel. kijk. ik zie daar nog een hele grote trommel staan. ja. zo. nou. kijk eens wat je nog meer hebt. uh nee. heb je heel goed gekeken? hier. hier. ga maar spelen. ho! kom maar op. yyy yyy yyy. lange poppetjes op. hier. hier. hier. zal ik. nog zoeken? mm. wat ga je doen? even xxx. anders zoeken. hee! twee twee ballonnen. twee ballonnen. ja. mm. xxx. nou heb je Pepijntje weggejaagd. moet je niet doen. en nu naar poppetjes. nou. doe ze er maar eens op. zo. de de poppetjes. allemaal de zelfde poppetjes? ja. en wat voor kleur wil je dan? &+mə &+wə staat alle alleboel. hee. hier. um kan kan. bijna niet meer bij. nee. nee. kijk. nu kun je bijvoorbeeld iemand anders opzetten hier. als je hier nou. een poppetje met een piano opzet. nee nee. dat geef maar een poppetje. doen we allemaal oranje poppetjes maken? &+nə nee nee. nee. nee. laat er door. &+də dat doen we zo. mm. en dan dan dit doen we lager. dan moet het allemaal erin. even. dan moet het allemaal d'r in in hoor. nou. maar zo kun je het toch niet goed zien? wel hoor. en zo kun je het ook niet gebruiken. wel hoor. nee. wel. hoe dan? hoe kun je dat dan gebruiken? en wat ga je dan hier mee doen? met dat podium. &+nd daar gaat &+pøp poppetjes allemaal op zetten. hee. weet je wie vanavond op de televisie komt? nee. Loekie. nu? nee vanavond. als &+s als Sesamstraat geweest is. o. zo. en dat is de meester. is dat de meester? ja. uhhuh. hee. jongens! hee! wil jij wel voor die? nee of ja? ho! o. nou! moet je toch niet doen! zo. hee! jongens! hee. dit dit is jonge &+o olifant. &+br:. hee! yyy yyy. dag. wat zegt ie nou allemaal? want ik heb het niet verstaan. spreekt ie een vreemde taal? ja. o. wat voor taal spreekt ie dan? yyy. spraakt ie. o! de meter is gevalt. wat wat voor taal is dat dan. uh dat is taal. dat is een nijl o. ik dacht dat het Engels was. Engels of Frans. he. spreek jij dat al? nee. nee. waarom yyy. wat is dat nou voor een rare taal? dat versta ik helemaal niet. mm. wat voor taal is dat? kindertaal? ja. oh. kinder kindertaal. maar als je dat. spreekt dan verstaan de mensen je niet. en dan weten ze niet wat je zegt. |
vind je dat niet erg? nee. o. &+br:. nou. zijn dat ook xxx. allemaal in kringetje. allemaal in een kringetje. ja. ja. maar de kring is nog niet dicht. die. die moeten we nog even dicht maken. ja. hee! ho. ik ga eens wat eten maken. nee. ja. nee! nee! ja. nee! we moeten nu maar eventjes uh tien over zes. dan dan de het. eten. daar. ja. maar ik moet het toch eerst klaarmaken. mm? allemaal in een kringetje. ja. oh. wat veel poppetjes. xxx. mam mama. kom maar in de tent! nee. ik ga wat eten klaarmaken. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. okee bruce begin maar. oh uh komt een meisje aanlopen door de straat. en uh die zag een ijscowagen. nou. liep er naar toe. en uh ging ijsje kopen. ze liep door met het ijsje in dur hand. ze at um op. uh ze struikelde ineens over dur voet. ijsje viel. en toen moest ze huilen. ja. nummer twee. meisje en een jongen liepen op het strand. meisje ging een. berg maken. en de jongen was aan het vissen. die jongen wou de emmer hebben. |
maar het meisje wou niet. ze waren aan het vechten om de emmer. de jongen had de emmer. gepakt. en het meisje was aan het huilen. de jongen die ging weer vissen en had de emmer. ja. nou jongen en een meisje met gingen met hun vader spelen in het park. nou ze het meisje ging voetballen. de hond uh had ook een bal. meisje gaf de hond een bot. de hond het bot. nee. ja. en uh ging onder de boom liggen slapen. ja. meisje liep door de straat. zag een meneer met ballonnen. “hallo meisje”. “je krijgt van mij een ballon”. nou het meisje liep met de ballon. ze struikelde. en de ballon ging weg. het meisje huilt weer. ja. een meneer en een jongetje liepen door het park. meneer ging krant lezen. en de jongen uh ging voetballen. “meneer mag ik de krant even lezen”? nou ze waren aan het vechten om de krant. de jongen pakte de krant. en de meneer was achter hem aan aan het rennen. hij pakte de krant terug. jongetje begon te huilen. ja. &~m &~m het meisje en de &~m uh moeder &~gi uh en de moeder uh las een verhaaltje voor aan het meisje. de hond sliep. het meisje ging een bol wol ging ze. mee rollen en zo. nou en draad ging ze dur af vanaf halen. en de poes deed mee. en het meisje had een vis. die gaf ze aan de poes. de poes at de vis helemaal op. en toen ging de poes slapen. okee. prima. snuf snuf. stomme kikker. nou jongetje gaat slapen. kikker klimt duruit. “kijk nou hond”. “kikker is weg”. “niet in mun laars”. “niet meer in de pot”. “kikker waar ben je”? “stomme. stomme hond”. “kijk dan ook uit wat je doet”. “kikker kikker waar ben je”? nou ook niet in het holletje. een bijennest”. het stinkt”. een stinkdier. “oh jee”. “ik heb het bijennest laten vallen”. “nou komen de bijen achter me aan”. “stomme hond”. “hee een uil”. “kikker waar ben je”? “oh jee ik ben op een uh hert gaan zitten”. “we vallen”. “oh wat hoor ik daar”? “kijk kijk”. “papa en mama kikker”. “en een kindjeskikker”. “kleine kikkertjes”. “bedankt voor de kikker”. en het is klaar. okee. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. |
xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. xxx. Annek loopt op de stoep. ze gaat naar de ijsmevrouw. Annek koopt een ijsje. de mevrouw zegt het kost maar vijfentwintig gulden. Annek likt. ze valt. en het ijsje viel viel neer. Annek huilt. ze is verdrietig. ja heel goed. dat was wel een duur ijsje? ja vijfentwintig. ja. sla maar om. daar is nog meer verhaaltjes. Annek en Antoni gaan gaan op het strand lopen. Annek gaat gaat een taart maken. Annek en Antoni krijgen ruzie om een emmer. Annek rent. ze valt bijna. en Kees loopt gewoon. Annek gaat zitten en ze gaat huilen. &~an Antoni Herman Annek. Annek schopt de bal. de hond gaat er achterna. de hond krijgt een kluif. de hond gaat het &~kui kuil dichtschoppen. de hond ligt bij de boom. deze ook nog? ja. Esther loopt op de stoep. Esther ziet een meneer met ballonnen. Esther krijgt een ballon. Esther heeft de ballon vast. Esther valt over een stok. de ballon gaat in de lucht. Esther gaat huilen. die ook nog? ja. dit is een nieuwe. Oussama en. en Herman. &~oessa Oussama schopt de bal. Herman zit een krant te lezen. Oussama gaat naar Herman. Herman leest de krant. Oussama pakt de krant. &~h Herman &~we wordt boos. Oussama heeft de krant gepakt. Herman gaat achterna hollen. Oussama is verdrietig. en Herman leest weer gewoon. Diana en Ina. hebben een boek bij zich. ze gaan lezen. Diana gaat de rol. omspoelen nee omdraaien. de poes pakt de rol. Diana pakt een vis voor de poes. de poes eet de vis op. |
hij heeft het bijna op. de poes slaapt. oh hier moet ik zelf verzinnen. ja heel goed geraden ja. Danny en Heidi. Danny en Heidi gaan een sneeuwpop maken. ze hebben een sneeuwpop gemaakt. nu is de &~s sneeuwpop klaar. maar alleen moet er nog nog een sneeuwpop komen. de sneeuwpop smelt door de zon. ik heb al gedaan. ja kijk maar. op de volgende. klopt het? wat is er nou gebeurd? wat is hier nou gebeurd? nou dat ie klaar was. ja. en toen ging die smelten. mm. en hier had ik verteld dat dat dat nee &~kij volgens mij oh nee hier moest nog een sneeuwpop komen. en hier was tie al klaar. en hier ging tie bijna smelten. en daar was ie helemaal door de zon. ja. beetje fout. maar ook een beetje goed, ja? de de hond en Peter die hebben een kikker gevangen in de sloot. de kikker zit in een potje. de kikker is groen met soort bruin. op een dag moest Peter slapen. de kikker sprong eruit. toen ze wakker werden de hond blafte. en Peter die kwam uit bed. en die zat treurig te kijken. hij zat overal te kijken. de hond zat overal te kijken. de hond zit in de pot te snuiven. toen even later had ie een pot gevonden. toen ging die de de &~be inkijken hij nog iets. toen deed Peter het raam open. de hond had nog steeds. de schaal op zijn hoofd. de hond viel uit het raam. Peter kwam. arm jong. Peter was boos. de hond likte. Peter overal. de hond blafte. de hond zag een kom daar zit allemaal honing in. en Peter zat te zoeken. en de hond zat helemaal niet mee te zoeken. toen zagen ze een muis. Peter schrok. en &~b de bijen gingen naar de honing. de hond die ging naar de boom toe. de bijennest is gevallen. de muis kwam uit het hol. de hond zat bij de boom. Peter zat in de boom. Peter viel uit de boom. de hond rende hard. de ze de bijen gingen hem achterna. Peter ziet sneeuw. hij doet zijn handen omhoog op zijn hoofd. toen even later ging hij op de bult klimmen. toen zat ie op een kop van de hert. de hert rende weg. de hond ook. Peter en de hond vielen in het water. Peter kon wel zwemmen maar de hond niet. de hond kon ook wel zwemmen maar die zat wel op de kop van Peter. Peter zat bij een boomstam die is omgehakt. toen gingen ze &~an op die boomstam. en toen zagen ze twee kikkers. en toen even later hadden ze veel kikkers gezien. toen even later hebben ze pad weer teruggevonden. ja dat was het. ja. Questo chi è? il coniglio. e questo qua? l'orsacchiotto. eh, infatti! e questi due? i porcellini. ecco, infatti! vediamo. che pensi che fanno qui? che fa lui? costruisce qualcosa con le costruzioni di legno. |
eh, infatti! e qui? qua sta costruendo e qua ha finito. infatti. e questo qua? è un gattino. e che sta facendo? guarda. eh, guarda il coniglio come fa bella la torre. e poi? guarda. e questi? questo è l'orsacchiotto travestito e questo è un. il maialino da regina. e che fa l'orsetto? si traveste da. da? chi sarebbe questo? l'asinello! che? asinello. ah, sì! e poi lei corre via, magari si è spaventata no? e poi chi arriva? xxx. come? lui ha il cavallo e loro no. e che faceva? la salvava. ah, la salvava! ecco! secondo me hai ragione eh, perché cosa fa qui? lo sta per ammazzare! e poi alza le mani che non è lui. ah, che alza le mani lui? sì, il coniglietto. ma l'orso, che. fa qui? alza le mani in alto. eh, e poi? e costruisce quello. eh, però mi sa che qui la torre non è più come prima. e certo perché si sono spaventati ed è caduto con un urlo. eh, infatti. ecco! l'orsetto li ha fatti cadere e il coniglietto si è arrabbiato. e poi lo costruisce senza coniglietto. perché se ne era andato. e poi? si abbracciano. fanno pace. eh, intanto cosa fanno questi due? poi la mamma gioca con. la bambola ed il pappa gioca con le macchine. questa è tutta la famiglia dell'orsetto eh? e la famiglia del coniglio? eh forse vengono pure loro no? vedi il pappa. il figlio. e la sorellina. no è la mamma! la mamma? dove sono dici? forse all'aeroporto. ah no. stanno aspettando il treno! infatti, hai ragione. e non c'è ancora nessuno eh devono aspettare. e lei cosa sta facendo? si sta pendendo sulla panchina. eh infatti, gioca eh. e poi? è quello che fischia. eh e qui nel treno? nel treno c'è l'uomo. un altro uomo che vuole uscire per fischiare anche lui. eh che poi lo fanno insieme! ecco e qui? stanno vedenno. sono arrivati e stanno vedendo. e fanno i biglietti per andare dentro. poi gli hanno fatti e stanno vedendo di nuovo. eh e poi vedono anche il paesaggio eh che passa. e poi? qua vedono le cose uguali. e lei? lei è la. è un gatto che vuole andare insieme a loro. Eh! e l'orso che fa? e l'orso fa piacere. ah sì, si presenta! e poi? e poi si siedono. eh. e lui non si siede perché non è rimasto più spazio. infatti lei è più grande quindi lui ha detto che lei può prendere il posto. e poi dove sono che adesso sono usciti dal treno? dove pensi che vanno? un posto con tutti animali. boh. riesci a leggere le letterine? z o. lo zoo! qua vedono un elefante. eh. e qua vedono una scimmia e un serpente legato. e poi? un elefante! e lui dove vuole andare? lui vuole andare di là. eh si vede questo animale qui eh. che pensi che dice poi al padre? voglio andare là! eh. |
e lui non vuole andare. no, perché lui dove vuole andare? vuole stare là. così con gli elefanti. e poi? sono andati e se ne vanno. la scimmia mangia una banana xxx. parla bene che non si capisce niente! che vedevano il padre che mangiava le banane con il figlio. il padre scimmia. ah e pure lui eh si mangia la banana. e poi alla fine? alla fine se ne vanno. eh sì e a lei hanno dato un pupazzo no? eh! xxx Iris. hee Iris. zie jij wat ik zie? beer. wie is dat? beertje. het is ijsbeertje. weet je hoe dat ijsbeertje heet? ijsbeer. deze ijsbeer heeft een naam. naam. ja. en. ik geloof dat ie Lars heet. Lars. dat s voor jou een hele mooie naam want de kan jij niet zeggen. dus dat zal wel zoiets als &~lals worden. zeg jij eens Lars. Lars. nou! nou:. heel aardig. niet slecht! &~wəsi. Lars die is hier. aan een liane aan het slingeren Iris. die doet alsof ie. een Tarzan is. maar ja. dat gaat allemaal te ingewikkeld. hee! en hier heeft ie de staart beet van een &~x lang lang lang beest. dat is een slang. een slang ja. goedzo. xxx. oh! en hier. kijk eens. wat gebeurt hier? zie jij de kleine zwarte stippeltjes op de grond? dat zijn miertjes. de miertjes die gaan helemaal over Lars heen lopen. xxx. nou. vandaag is het een bijzondere dag voor Lars. de kleine ijsbeer. voor de eerste keer mag hij met zijn vader mee naar de grote ijsvlakte. die aan de zee grenst. weet je nog wat de zee is Iris? zee. ja de zee. dat is een heleboel: water. ja:. daar zijn we geweest. met met Rianne en met Jeroen. weet je nog wel? spelen op het strand. met ə heleboel. zand. goed. en. ə water. ja. Lars woont met zijn vader en moeder aan de Noordpool. nou s ver weg Iris. daar is het altijd vreselijk koud. midden tussen sneeuw en ijs. alles is wit om hem heen. zo wit als zijn eigen berehuid. kijk. uit. o heb je hem eruit gehaald? ja. hiep hiep hoera. en het sneeuwt. maken. ja. doe hem er maar weer in. zal ik het even doen. dit moet wel een beetje heel blijven. weet je. ik leg het wel even weg. zo. zo. anders gaat ie misschien stuk. kijk. maar de zee ziet er daar een beetje anders uit Iris. kijk maar. daar is geen strand. daar gaat de sneeuw en het ijs gaan direct over in het water. nou. tegen de middag komen ze bij de zee. blijf hier. en kijk goed hoe ik zegt vader ijsbeer. en hij springt in het kouwe water. plons. rustig zwemt hij voor de kust heen en weer. en plotseling duikt ie onder. oh. Lars schrikt. hij kan niet zien waar zijn vader gebleven is. gaat papa plotseling weg. doet onze papa ook wel he. plotseling. ja in het zwembad. o. |
dan duikt ie plotseling onder. en dan. gaat ie aan mamas benen trekken. bijzonder gemeen. ja. maar daar komt vader weer te voorschijn. in zijn bek draagt ie een grote vis. Lars vindt vissen toevallig vreselijk lekker. ja. zo. dat is ons avondeten zegt vader ijsbeer. hij bijt de vis in twee stukken. en als ze gegeten hebben vindt vader het tijd om te gaan slapen. zegt hij. nu moet je. van sneeuw een dikke berg maken om je tegen de koude wind te beschermen. wat een ingewikkeld verhaal is dit. die gaat slapen. ja. dat. was ik ook al een beetje bang voor dat het. geeft niks hoor. aan de moeilijke kant zou zijn. die gaat slapen. ja die gaat lekker slapen he. nou. en allebei maken ze een lekker mooi bergje. en die gaan ze lekker tegen het bergje slapen. en Lars is reuze trots op zijn berg. oe:. als Lars wakker wordt is de zon al op. kijk daar. maar Lars schrikt. waar is zijn vader nou? hij ziet alleen maar water om zich heen. op een kleine ijsschots drijft hij. helemaal alleen midden op zee. en hij voelt zich heel: eenzaam en verlaten. hm? ja. helemaal alleen. volgens mij is dat een bekend thema uit boekjes. de kleine bever was een beetje alleen. en. volgens mij was Max ook een beetje alleen toen ie koning was van de maximonsters. ja. soms. zijn mensen wel een beetje alleen. nou. en het ijsbergje dat gaat helemaal verdwijnen. maar hij vindt een grote ronde ton. oei. kan ie daarop blijven zitten Iris? ja he. nou. volgens mij ook wel. maar het gaat niet zo makkelijk. eindelijk gaat de wind liggen. en nog lang dobbert Lars op zee rond. maar plotseling ziet ie land voor zich. groen land. ja Iris. lijkt dat een beetje op waar Lars vandaan komt? zullen we nog eens even terug kijken? waar komt Lars ook al weer vandaan? Lars komt van een helemaal witte wereld met veel ijs en sneeuw. ga eens kijken. lijkt dit een beetje op op waar Lars woont? nee. is ook sneeuw. nee dat is water. dat is mooi blauw water. en dat land ziet er inderdaad erg groen uit. zou. de mama van Lars daar wonen denk je Iris? xxx. nee he. oe. geloof dat we weer. nog wat sneller moeten. o jee! wie is dat? wat denk jij Iris? vis. nee. is geen vis. əf een vis heef nooit. ziet er toch niet meestal niet zo uit met oortjes. nee:. nee. kijk. zo ziet ie eruit als ie op het land staat. oe! het is een groot nijlpaard. het heeft. oogjes en oortjes. en vier korte pootjes. en een vreselijk groot dik lichaam. dit is ook nijlpaard. ja dat s tzelfde nijlpaard. dat s Hippo. en Hippo wordt een vriendje van Lars. maar Lars was eerst wel een beetje bang voor Hippo. kijk. dat s varen mee. gaat ie gezellig varen met Hippo he. |
Hippo lijkt een beetje op de ton waar waar Lars eerst eerst op zat. Hippo is ook erg groot en rond. en. Hippo gaat uitzoe gaat zoeken. waar. Lars vandaan komt. hij gaat op ə boom. ja:. kijk. daar ziet ie namelijk een heel raar beestje. Lars ziet allemaal beestjes die ie nog nooit gezien heeft. kijk! daar ziet Lars weer een beest. dat kent Las Lars helemaal niet. dat hebben ze niet op de grote witte vlakte. dit is een mooie gekleurde vlinder. &~n:. en dan komen ze bij bergen. nou daar is tenminste geen groen en kleurtjes. dat vindt Lars wel beter. ja. ze zijn namelijk op weg naar een &~x: papegaai! dat is een uh ik zal eens even kijken. wat voor beest dat moet voorstellen. ik zou zeggen een adelaar. laten we het daar maar op &~he houden. nee. niet doen! okee. ik doe het niet. de adelaar gaat uitzoeken waar Lars vandaan komt. en de adelaar vindt een vriendje voor Lars. dat is een hele grote vis. en de vis die neemt Lars mee. helemaal naar dat land dat aan de andere kant ligt van de wereld. naar de Noordpool. want daar is heel veel ijs. en sneeuw. joepie! wie zien we daar? kijk eens. dat is de papa van Lars. dan roept Lars “dag vis”. en papa roept “oh: wat zal mama blij zijn om jou te zien”. nou. Lars gaat lekker bovenop papa zitten. en vertelt papa van alle dingen die ie gezien heeft. de papegaai. en: mooie bloem. papegaai! ja: de papegaai he. nou. voor Iris papegaai. denk je? misschien wel he. en wat is Lars daar aan het eten? wat is dat? eten. ja. wat eet ie? eet ie een boterhammetje? nee. hij heef banaan. o dat dacht ik ook eigenlijk wel. nou ga ik die even lezen. ik denk dat jij nou mag gaan vertellen aan. Frank Frank. wat hier allemaal gebeurt. Frank. wil jij even vertellen. wil jij even vertellen? nee. een boekje vast. ja. wacht even. kom maar zitten. hop. Frank. uh koffie thee limonade bier? o een kopje koffie zou me zeer goed smaken. uitstekend. voor bier is het nog wat vroeg. een ijsbeer in de tropen. dit is helemaal alleen. die is helemaal alleen. ja. op een ijsschotsje. hij moet. mama hebben. hij moet mama hebben. ja. hij denkt “waar ben ik nou”. waar is mijn mama? waar is mijn papa? o: wat ben ik alleen. en waar ga ik naartoe? xxx. ho. niet te snel he. hee kijk! hee: kijk. een ijsbeer. aan een liaan. net als Tarzan. hee! xxx sneeuw. he? sneeuw. sneeuw? sneeuw. o ja. allemaal sneeuw. want de ijsbeer woont in een land waar het. heel veel sneeuwt. ja. dit is ook sneeuw. dat is ook sneeuw. ja. de bodem is helemaal van sneeuw. dit is. papa. dat is de papa ijsbeer. en dat is de. kleine ijsbeer. hoe heet die? weet je het nog? Lars. &~zla. ik kan niet Lars. |
jij kan niet Lars? nee. jawel hoor. je kan wel Lars. en ikke niet. nee? nou. Lars zit. bij papa op de rug. bij papa ijsbeer. en ze gaan naar de zee. de zee is heel heel koud he. papa ijsbeer die springt in het ijskoude water. wat doet ie dan? wat doet ie hier? heel op ə dobbeltje duikelen. helemaal op zijn koppeltje duikelen. ja:. ja! op ə water. in het water. met zijn kop onder water. en wat gaat ie daar onder water nou doen? hij gaat een. vis vangen. ja. hij gaat een vis vangen. kijk maar. want daar komt ie weer boven. o dat zie je niet op het plaatje. hij komt weer boven met een grote vis. en die kunnen ze samen opeten. eet jij ook wel eens een vis? nee? nee. wat eet jij dan? boterhammen? vlees. vlees! is lekker he? en appelsap. en appelsap. mm. nou. dan hebben ze gegeten. dan gaan ze slapen. ja. ze liggen te slapen achter een bergje sneeuw. en deze niet. nee daar niet nee. op dat plaatje zijn ze nog aan het vissen. maar waar is nou wie is nou Lars? en wie is nou de papa? papa beer. waar is papa beer? nee. Iris weg. moet je weg? o. we gaan gauw verder. kijk. wat gebeurt hier? hij zit op een ton in de zee. ja. en. midden in de hoge golven. zie je de hoge golven. weet je wel wat de zee is? zee. de zee is allemaal water he. zo ver je kan kijken. dit is alleen. daar is ie alleen. ja. hier is ie ook alleen. hier is ie alleen op een ijsschots. en hier zit ie alleen op een ton. en hij is niet blij he. zie je wel. hij vindt het wel een beetje eng. ja. maar wat gebeurt er dan. dan ziet ie ineens. dit is huisje. is dat een huisje? ja. ik denk dat het een berg is. of een hele hoge berg. nee. nee? &~ipidə. wil je weg? o wat maar je moet nog even vertellen wat dit is hoor. nijlpaard. nijlpaard ja. ik wil konijn. wil nog konijn hebben. wil jij nog je konijn hebben? mag het konijn ook mee kijken? vertel eens aan het konijn wat. hier gebeurt. kan jij het konijn voorlezen? nee? zullen we het samen doen? kleine ijsbeer ziet een raar beest. en hij schrikt een beetje van hem. want het beest doet een beetje gek. zegt ie. o maar het is maar een zegt het nijlpaard. en waarom ben jij zo wit? zie je. kleine ijsbeer is helemaal wit he. zegt de ijsbeer. ik weet niet meer waar ik ben. ik heb een lange reis gemaakt. he:! ik wil ook kijken. wil jij ook kijken konijn? kom dan maar hier zitten zo. tussen ons in. zo. hou hem maar vast. dan mag ijsbeer Lars de ijsbeer mag op de rug van. het nijlpaard. hm? ja. en waar gaan ze naartoe? bij. |
een &~sxa:l. bij een schaal? nee. een &~sxa:. ga je varen. gaan ze varen? in ə midden. in het midden. en weer terug. ja. en terug. en ze gaan naar &~n ze gaan naar een adelaar op zoek. o. maar eerst &~klir klimt. kleine ijsbeer nog even in een boom. want daar ziet ie zo'n gek beestje. xxx. en al die kleuren. dat is ie helemaal niet gewend. een vlinder. heeft ie nog nooit: gezien. want die zijn niet in het land waar ie vandaan komt. dit. kleuren. allemaal kleuren ja. even op ə schoot. moet uh konijn even op het schoot? ja. hm. hoe heet het konijn? heeft ie ook een naam? nee. nee? &~dəwe zijn van ə buiten. geweest. ja? is het konijn buiten geweest? of ben jij buiten geweest? nee. konijn ga buiten. de banaan. en. eend. konijn en banaan en de eend. zijn die allemaal buiten. geweest? ja. aha. mama nou? hm? is mama nou? die komt eraan. boe:! hee! daar hebben we de adelaar. wat een grote adelaar zeg. hij s wel net zo groot als het nijlpaard. ja. zie je dat? en hij kan niet vertellen. hij kan niet vertellen? nee. mij konijn is beetje. even eng. is het vindt het konijn het een beetje eng? ja. oh! o. durft ie niet meer te kijken? nee. o. nou. het is niet eng hoor konijn. valt heel erg mee. het is een leuk verhaal. kijk maar. want de adelaar. en. het nijlpaard. brengen. ijsbeer naar. een hele grote. vis. ik wil niet. kijken. huh:! ik wil niet kijken. xxx. wil. niet. wil niet. wil je niet? maar. dan toch niet Iris. niemand verplicht jou ergens toe xxx. pop wel! hohohohoho! de arme pop. die krijgt nog een hersenschudding op deze manier. zo pop. kijk jij maar even in het boek. zo. nee. &~pə jij mag vast blijven. pop ə kan niet. pop is klein baby. o de pop is een kleine baby. kan ie nog niet vasthouden? nee. o moet ik het zo vast houden? ja. ga jij dan vertellen? nee. jij bent toch de moeder van de pop? jij bent toch de mama. van pop? nee he. nee? nee. ben niet mama. ben jij niet de mama van de pop? nee. zorg jij niet voor de pop? ik ben. Hennie. jij bent Hennie? papa is nog weg. ja papa is weg he. waar is papa? even op ə werk. even op zijn werk? ja. wat doet ie daar? fietsen. fietsen? hij gaat op ə trapje. hij uit gevallen. ja. nou is ie gevallen ja. ja. kijk maar uit dat je zelf niet valt. au! ja. ik ben ook gevallen. jij bent ook gevallen ja. jij? zoiets dan tenminste. op ə bank gevallen. op de bank gevallen ja. ja. er ligt een lekker dik kussen op he Iris. ja. was niet zo vreselijk hard. nog ə keertje doen? tuurlijk. ja he. nog een keertje doen. zo. je lijkt wel een aapje. hee Iris. |
kan jij een liedje zingen? nee. van. jongens meisjes aan de kant. ah:! weer. wat is er nou? het konijn ligt te huilen daar hoor. ah: weer. zielig. auw auw! ik gevallen. jij bent ook gevallen ja. ja. op ə bank. met je billen op het kussen. xxx. nog een keertje he. nog een keertje? ja. ik gaat. even uit. een: hand. een hand. twee voeten. o nee! o. dat arme konijn. daar. op ə stoel. daar is ə. ja. au! o je bent gevallen ja. vreselijk vreselijk. ik ben diep onder de indruk. samen rennen. wat? samen rennen. rennen? sa sa ja. samen rennen. samen rennen met je konijn. ja. precies. uh Iris. dit is aller aller allerlaatste keer dat jij en konijn van de bank gaan vallen. mama vindt het nu totaal genoeg geweest. ja. o! xxx. xxx. gevallen. nog een keertje. nee:. we hadden afgesproken dat het de &~a nu even een keertje. niet nog even een keertje. er wordt niet over onderhandeld. wel: een keer. nee. dat was de allerlaatste keer. mama mag. weg. mama mag weg? slim! even maar die vlieger gaat niet op. precies. even. bij de computer kijken. waar wil jij kijken? de computer? bij computer. computer. ja vast. mama mag computer doen. mag mama dat doen? en wat gaat Iris dan doen? spelen met Frank. spelen met Frank? o ja. en mama mag weg. mama mag weg he. juist ja. en als mama het nou leuk vindt om jou te zien spelen met Frank? uh uh. ah:! au:. wat doet au? jouw eigen ingewikkeldheid? ja. ja. ja. ja. ja. nee. ik ga een kopje koffie inschenken voor Frank Iris. ja. ja he. even. mama weg bij computer. en jij mag absoluut niet in de box. wil ook Mathijs. zijn. ik weet het. jij wil graag Mathijs zijn. jij wil graag baby zijn. en in de box. en luiertje om. en flesje drinken. maar dat mag allemaal. niet. nee. ik wil zitten. nee. uh ook niet zitten erop. gewoon niet. Iris. mama gaat het nog een keer uitleggen. nee! nu onmiddelijk daar weg. ah:! ja. ga maar iets intelligents anders doen. Tom_Poes verzin een list. ga maar weg. lopen. stap stap stap stap stap. weet je nog wat lopen is Iris? ik wil plas doen. wil jij een plas doen? nou kijk. dat s een heel ander verhaal. dan moet je desalniettemin toch daar weg. want dan moeten we het potje pakken. ja. pak maar. lekker xxx daar he. hier is het potje. kom jij maar. ook eens even hier. plas doen naast Frank. ik bedoel moet jij een plas doen? of is het allemaal flauwekul? het het zal uh gedeeltelijk toch wel uh. flauwekul zijn. ja. maar ja. kwaad kan het niet. hm. nee precies. dus jij gaat een plas doen? ja. nou. gezellig. gezellig! jij even vast. blijven. Iris. hou de rest maar aan. zo. ah nou. ik vin dat heel zielig hoor van de pop. ik ook. ja. |
ja zo kom je nooit op die pot kind. als je hem nou even achter je zet. zo. een twee drie precies. nou zitten. een twee drie. op &~po nee. &~xəu goed gaan zitten natuurlijk oliebol. ja. zo. en nu plassen. moet je wel plassen?. nee. niet ə &~va plas. moet je niet plassen? jawel! kom op. een: twee:. volgens mij waren dit drieeneenhalf druppel misschien. ə klein plasje. heb je een klein plasje gedaan? heel klein. ja. heel klein plasje. goedzo. oh. broeva haro! er staat een papiertje naast jou. ik wil niet ə papier. je &~wə ja. nou heb je je broek al aan. goh. handig. xxx. moet moet je nou nog afvegen of hoe zit het? ja? kom maar. billen droog. broek aan. hahaha. gooi dit maar even weg. nee. nee? dan doe ik het wel. xxx. gaan we even met het keukentje spelen? wil je even met de keuken spelen. in ə huis. hier. wij. samen doen. ja samen doen. waar s de pan? weg. heb je de pannen niet meer? op. jawel joh. er staat toch een pan daar? is dop. is het een hee! nog ə pan. heb je nog een pan? is dit. en een klein glaasje. goedzo. glaasje even afwassen. o de pan is ook een beetje vies. moet even afgewast. is ie erg vies? hee daar heeft banaan in gezeten Iris. mama herkent de substantie. ja. jij krijgt hier je bekertje weer terug. deze is. helemaal schoon. is deze helemaal schoon? ja. fijn. doe open:. wie zei dat ook alweel “broeva haro”? xxx. &~s: Obelix. als ie waanzinnig zat was. zo. xxx. dit bekers. omdat ie een keer geen geitemelk heeft gedronken. precies. hij ft geen geitemelk. maar hij ft zich uh gelaafd aan het bier of zo? nee. aan de wijn bij die walgelijke broer van uh de vrouw van uh in Lutetia. precies. die hopeloze prutser. &~leve &~zwijntje zegt ie dan geloof ik ook nog. voor jou. groene voor jou he. groene voor jou he. god hier heeft ook al banaan in gezeten. groene voor mij? zo. hier s ə ook xxx. goed. Iris ik zal jouw advies opvolgen. proost. nee. eerst nee. heb je nog wat? pas dit toch. in. past niet he. nou als je ze nou in elkaar doet. nee. past ook niet. nee. past allemaal. niet. zo dan. beetje met een beetje persen. met ə xxx. wie is dat? Dicky. wie? Dicky. ja. het is wel een leuke hond. wat een leuke hond is Dicky he? nee he. nee? is het geen hond? nee. wat dan? Dicky. wat wat is Dicky voor een dier? is het een koe? is Dicky een koe. nee. poes. o een poes. zo. ga je lekker aardappeltjes koken? of rijst. nee. ik wil rijst. maken. jij wil rijst maken. dat lijkt me lekker. met uh vlees erbij. kijk. &~hlo het is wel een leuke hond. hier ook nog. o: daar staan vruchten. druiven en een ga maar weg poes. |
ben niet zo dol op poezen. nee. klein beetje die kant op. druiven en een peer. en aardbeien. niet vervelend he. dat mag niet. op &~dro. voor Iris ook niet. dit is wel pot. je pot? poes is moet niet. plassen. niet plassen? nee. niet mag niet. op mij pot plassen. niet op jouw pot plassen nee. dat vin ik ook. de poes heeft waar moet de poes wel plassen? op ə eigen pot. op haar eigen pot. ja. of buiten. in de tuin. of xxx mag ook. mag ook. of op straat. op straat. mag ook op weecee. op de weecee mag ook? ja. heeft de poes poes mag. ook weecee. poes mag ook op de weecee. ja. heeft de poes ook een bak? om te plassen. nee. nee? zo'n bak met korreltjes? ja. xxx. hee. ik moet die vlees. hee. weg. vlees. ik vlees. heb jij vlees. uit de oven? ja. lekker. doe je dat bij de rijst? ja. bij &~lef. rijst. bij de rijst. hu:! wat gebeurt er nou? kookt het water? nee. ik is nou &~tə: vlees. nou vlees. is het vlees klaar? en. &~ro:. is het allemaal voor mij? ja. xxx voor Iris. nog voor Iris. keuken. heb je ook een vork? nee. o. nou dan eet ik het wel zo op. ga. drinken. drinken. ik dacht dat het vlees dat er vlees in zat? zat toch stukjes vlees in? ja. ja he. o. is het soep? soep. is het lekkere soep? even lepel pakken. ga even een lepel pakken ja. even even. helpen? ja. ga jij maar even helpen. mm. niet grote happen. is dit ə beetje klein. hapje. zo. dankjewel. nog ə beetje? ja. nog een beetje. lekker soepje. komt ə aan. komt ie eraan? ja. &~puja. komt ə aan. komt eraan. ah. mag ik ook een lepel weer? ja. nog voor jou. dankjewel. die mag je. opeten. mm. mm. tomatensoep met balletjes. op. zo. voor Iris. nu. nou heb ik genoeg soep gehad. voor mij. lepel. ook nog water. wil nog water? water? ja. ho. nou krijg je hem er niet meer uit. nee. zit ie vast. ja. nog water drinken? ja hoor. graag. nog ə beetje water? nou ik wil wel uh. een beetje groente. o. groente. o. groente. doe maar uh spercieboontjes. ja. nog niet. nog niet? nee. ik ga het even halen. goed. o: jee. die zijn weg. zijn ze weg? ja. en bloemkool. heb je dat? ja. even in ə winkel halen. ga je het even in de winkel halen. goedzo. ga je even een boodschap doen. ja. ben je nou in de winkel? ja. o. zo. o nee. ja. daar. vlees. xxx. &~priks. &~priks. &~priks. ik heb &~priks gehaald. &~pliks. wat is dat? drinken &~bliks. drinken &~bliks. drinken? ja. een blikje drinken? bedoel je dat? ja. of water. &~ko: &~pliks. xxx. xxx &~pliks. zo. zo. dankjewel. is dit? nee. nee! nee. niet doen. o. ə moet in ə warme. moet ie erin zit blijven. xxx. |
mama is ə bij &~lə computer he. wat? is bij de computer nou. mama is bij de computer. ja. ja. is even weg. zeg Iris. heb je nou nog groente?. o heb je iets nieuws. oe:. autos. wat een mooie. xxx. in blijven! o. moeten erin blijven. wat is dat nou? vlees. nee joh. dat is een auto. nee. is vlees. o is het vlees. op. nog ə beetje? ja. arme eend! wacht even. het wordt een beetje vol in me kraag. hehehehe! er zit in auto in mijn uh in mijn hemd. hier. xxx. nee. deze mag op opeten. jij bent een baby. ik ben een baby. jij bent ə baby. ja. nou olifantje. en nou balletje. mama!. jij gaat slapen. jij ja. ik ga slapen. tring! de wekker! de wekker. hoe laat is het? slapen! o slapen. olifant. ik wil wel de olifant erbij. tringelingelingeling! wakker. de wekker! nog ə keertje slapen. o. moet ik opstaan? ja. moet ik opstaan? opstaan. tanden poetsen. ja. tanden poetsen. zo. Iris tanden poetsen. Iris tanden poetsen. nee he. moet jij drinken uitspugen. nee. nee niet. en dan nu. een boterhammetje eten. nee. of uh bordje pap. xxx. huh? water. moet ik water drinken? heb je niet een lekker glaasje melk? ja. glaasje melk. o. o! xxx. fles. fles. cola. fles cola? ja. fles cola. o. fles cola! voor papa. voor papa. of. voor mama. ja. voor mama. mama! ja. cola. fles cola. xxx. fles cola. moet doen. niet doen! ik wil even kijken. eheh:! ik wil kijken. hier. Iris. ho. Iris. kijk jij maar. ik weet toch niet hoe het werkt. o ja. wacht even. kan ie uit zichzelf rijden?. doe jij het eens. ik kan het niet zo goed. doe jij het eens even. he? ik wil hem pakken. voor Iris. aha!. daar is ie. xxx. maar je zou denken dat er allemaal dingen moeten gaan draaien hier binnen he. dat gebeurt niet echt. xxx. ah:! xxx. aha:! nou snap ik het. nou snap ik het. xxx. nee. kijk. ja? oei. floep. hallo! maar waar is dit nou van he? weg. wat is dat? xxx. hm? nee niet doen! komt een muisje aangelopen. ho! pas op. zo. gaat ie. uhoh!. ja. doet ə niet. doet ie het niet? nee. o. uhoh. hij kan wel rijden. dit doet ə niet. nee? nee. o. &~zə winkel halen. even in &~winkel. auto halen. o. okee. deze xxx. ik heb. nieuwe auto. heb je een nieuwe auto? ja. mag deze. in ə winkel. is auto weg. ja. ja. nu komt ie voor jou rijden. ik heb hem. komt ie weer bij jou. voor jou. voor mij. ik heb hem. əjoxə. o: wat een &~xf snoekduiken zeg. ik gaat xxx. xxx daar. joep! joep. komt ie aan hoor. o. hij s bij jou. xxx. o. even nieuwe auto kopen. kopen. kapot. kapot? deze kan wel. deze kan wel. kom eens hier met die auto. laat eens zien. is ie weer heel? ja. heel. nee. |
niet op doen. waar is dit van? xxx. dit is ə nog voor jou. dankjewel. nu bij papa doen. wat heb je daar nou? blokjes. blokjes? ja. een beetje vast zit. zit een beetje vast ja. zo. nou doet ie wel. ja. doe maar open. aha! xxx. o: duploblokjes. nog leuk. o. vast. hij zit vast. zal ik eens even een uh. iets maken van de duploblokjes? nee. in in bakje doen. in het bakje doen? ja. hier. jij ook doen. nee. je moe niet vastmaken. o. waarom niet? doe jij dat met je tanden? ja. kijk eens. &~n. &~ei:. is ə plakje? kijk. ah! wil je even luisteren? nee:. wat wil je dan? wel. o wel. xxx. ja. piep piep piep. wat hoor jij allemaal? zo weg. ja. andere kant op draaien Iris. zo zo zo zo. zo. voor. ja. nog ə keertje doen? ja hoor. doe maar op. ja? voor. ja. &~zoweiwel. wil Frank nog? ja. zeg jij maar xxx. kan jij even een liedje zingen daar? nee. dat kan ə Frank. nee. dan moe je hem wel laten staan he de microfoon. ik wil niet liedje zingen. poesje mauw. kom eens gauw. ik. heb. lekkere melk. voor. jou. en voor mij. boer! jij liet een boer! ja. nu ikke nou. nu ikke nou? ja. voorzichtig hoor. is maar heel kort draadje. ja. moet je dichterbij komen. doe maar op je hoofd. even vasthouden. &~seiwel. ja. &~sa. is thuis. &~sa is thuis ə. poesje mauw. poesje mauw. nee. ik kan niet. ja. kielekielekiele. nee. &~hek. hm? ho! dat s eng. nou gebeurt niks hoor. poesje mauw. &~pu. ik heb lekkere melk voor jou. en voor mij. nog keer. rijstebrij. uhoh. hoeioei! nog een keer? ja. nou dan hoor je geblaas in je: oren he. ja. ja. hoor je geblaas in je oren. vertel eens even over dit boekje. wat is dit voor een boek? voor Frederiek. Frederiek. &~sobaj. ja. &~i dit is praten. zo! ja. nu even Frank? ja. nu ik even. dan houwen er weer even mee op. zo. zeg maar even wat. poesje mauw. poesje mauw. xxx poes. xxx. boekje. van Frederiek. daar &~hebəwələ. daar hebben we het. o dat is weer een ander boekje. ik wil nou. eentje. wil je nog een keer luisteren? ja. ga je dan even vertellen over het boekje? nee:. ho. jij deze hebben. ik deze hebben. poesje mauw:! Liselotte is dit. pas op dat je je hebt de draad zo. ja. wat is dit? www. dit is praten. mij mama. ja. mij mama. zo papa. en papa. ja. en creche. zo. ja de creche. &~optox. wanneer ga je weer naar de creche? nee. zo. kom maar. leg ik hem even weg. ja. klaar. klaar. ken je het boekje van Liselotte? hoei niet aankomen! even krant lezen? wat? ja. even krant. de krant lezen? ja. even krant van papa. ja dankjewel. is. voor papa. is de krant van papa. ik mag thuis. is voor. thuis. mag jij thuis. even. |
mag ik deze thuis even &~lə lezen? ja. thuis lezen. mag ik hem meenemen? ja. nee. je moet thuis. hier laten. moet ik hem hier laten? ja. o. dat zal ik doen. ik zal hem niet meenemen. wat staat er in de krant. voor foto? foto. ja. fietsen. Iris wil even zo kijken. o. kijk eens wat hier staat. wat is dat? hond. is dat een hond? nee. is een dinosaurus. hm. kan je dat zeggen dinosaurus. nee. wil niet dinosaurus. oh:! nee nee. wat heb jij een mooie ballon. ja:. en wat een mooie kleur! roze. roze. roze. roze. ik heb. mee gevallen. daar. ja? ja. stout he. stout? nee he. toch niet stoute. toch niet stout. o. nee he. gelukkig. is ballon nog. niet pang. nog niet he. nee hoor. niet doen hoor. niet doen. van wie heb je die ballon gekregen?. wat staat erop. &~eiy &~i erop. o. voor Iris &~a &~y &~i &~i. voor Iris &~a &~y &~i &~i. ja. o. vier. vijf. ja. la s zien. wat staat erop? even lezen. nee. pang! pang! pang! op ə hoofd. op je hoofd. in ə lucht. in de lucht. nog ə keer. in ə lucht. &~no:. lampje aan! klik. gaat ie. hoe! daar gaat ie:. hoei. lampje uit. klik. lampje uit? ja. zit er een lampje in? nee. nee he. jij doet net alsof. ja. nou zie ik wat erop staat. er staat op “het is prijs bij de Hema”. ja. het is prijs bij de Hema. ik heb je gevangen. nou heb ik je gevangen! nee:! ik laat je nooit: meer los. ik laat je nooit meer los. hee. weet je wat ik ga doen? weet je wat ik ga doen? ik ga jou opeten. nee he. nee he. niet echt he. boterham moet ə moet opeten. wat? niet kijken boterham. nee. spring spring. even. boterham eten? ga jij een boterham eten? ja. moet je even aan je mama vragen. ja. of moet ə. moeder vragen. aan je moeder vragen ja. ik wil boterham eten hoor. tuurlijk. ik kom er zo aan. xxx. ja. xxx met worst. of xxx. poederkaas. of xxx gewone kaas. wat wil je nou? gewone worst? xxx. o o o o o! dramas. als jij het kamertje gaat. ik kom er zo aan. ik ga heel even plasje doen. dan mag jij xxx. geen &~s geen smeerworst. ssst! niet in mamas oor gillen. wil lopen! xxx. ja? wat wil jij? ik wil op ə plafond. jij wil op ə &~falə? nee. ik wil plafond. o jij wil naar het plafond. oei! xxx hoog. maar. dat vindt mama toch een beetje. zwaar worden tegenwoordig. nu jij. zo groot en zwaar wordt. ho. niet proberen Frank te onthoofden met een lamp lieverd. is heel klein beetje. ja. je deed het een heel klein beetje ja. zachtjes he. zachtjes ja. dat lijkt me het beste. ja. niet op ə hoofd. nee. niet tegen het hoofd he. dat s au. ook &~t voor Iris hoofd. ja:. |
is ook au. ga je lekker een boterhammetje eten. o! voorzichtig hoor! want je stoot bijna je hoofd. ja. ja. dan krijg je pijn. au. wil ə even haar borstelen. want ik heb slordig haar. jij heb korte haren? moet ik het even borstelen? doe je het zelf? zo. krijskopje. wat moest het worden. op het worden? moet? voor deze. moet poederkaas! nee. niet poederkaas. o. niet poederkaas. wat moet er dan op? wat moet op jouw brood? worst. worst. nee. niet worst! worst. ik vin niet zo lekker. niet zo lekker. maar wat vind je wel lekker? want mama wil wil een boterham maken. maar wil niet hier. heel lang over doen. nee. xxx deze boterham. witte. er is geen witte boterham. er is alleen maar bruine boterham. bruine boterham? okee. en wat moet erop? moet deze in doen. jij wil er graag stroop op. nou dat is gezond. dus dat mag. moet zo opvouwen. ik heb stroop gepakt. heb jij de stroop gepakt? krijg je lekker een boterham met stroop? ja. heerlijk. nou. en dan ga ik mijn spullen inpakken. ja. &~də gaat weg. ja ik ga weg. want uh. als jij een boterham gaat eten dan heb je toch alleen maar je mond vol. he. ja. praktisch he? ja. een meisje die zat te wandelen. ze zag een ijsboer. en ze kocht een ijsje. en ze likte aan het ijsje. en opeens viel ze. en toen ging ze huilen. ja. een jongen en een meisje speelden op het strand. het meisje zat een toren te bouwen. en de jongen zat te vissen. toen kregen ze ruzie om een emmer. de jongen werd omver geduwd door het meisje. toen pakte die jongen de emmer. en dat meisje huilde. en die jongen zat rustig te vissen met de emmer. ja. kinderen en vader speelden met een bal. toen kwam de hond. die meisje gaf een brok aan de hond. die hond die hem. die hond ging lekker slapen. een meisje zat te wandelen. ze kwam een meneer met ballonnen &~tr tegen. ze vroeg er een. en ze kreeg er ook een. toen viel ze. de ballon waaide weg. toen huilde ze. een man en een vader. die man zat te voetballen. en de vader zat de krant te lezen. die jongen rukte aan die krant. en de vader trok ook. toen had die jongen die krant te pakken. en die jongen die huilde. een meisje &~za een een moeder zat voor te lezen en een hond lag daarnaast. dat meisje speelde met de wol van de kat. die kat &~w was boos en die pakte die wol af van het meisje. toen pakte die meisje een vis en gaf hem aan die kat. die kat &~a at hem op. en die poes ging lekker slapen. klaar? mhm. goed zo. druk maar even op de stop. een jongetje die zaten naar de kikker. die hadden ze gevangen in een pot. toen en toen ging dat jongetje slapen. |
en toen &~sna ontsnapte de kikker. de jongen werd smorgens wakker en keek. en die hond keek. en toen was die kikker weg. en toen ging die hond in de kom kijken. en die zat met zun hoofd vast. en dat jongetje die keek in de buurt. ja. ze keken door de raam. en die hond had nog steeds dat die kom om zun hoofd. en en die wou uit het raam springen. en dat jongetje keek. toen sprong die hond. en toen pakte die &~j jongen die hond. en die was boos. en die hond was &~bl blij. ja. &~ne een jongetje en een hond &~za waren aan het wandelen. en die jongen die zat zo zo met zun mond open. en daar was een bijenkorf. en toen ging die hond daar naar toe met dat jongetje. en die hond die sprong &~s telkens. en toen kwam dur wat uit de grond, een dier. en die jongen zat op zun knieen. en die hond zat maar aan de boom te rukken. en toen viel die bijennest er af uit. en alle bijen die gingen achter hem aan. en die jongen zat in de boom in een gat te kijken. en en toen viel die jongen want er kwam een uil uit. en die hond die rende hard weg voor al die wespen. en die uil die ging die jongen nog steeds achterna. en toen kwam die bij een grote steen. en toen zag tie zo takken. maar die was een &~h hert hertehoren. en toen rukte die die jongen omhoog van die steen. en die hert die rende hard weg. die hond dur achteraan. en toen was ie vlak bij een gat. toen gooide die jongen en die hond hard naar beneden. en toen vielen ze naar beneden in in het water. en toen zat die hond boven op de hoofd van die jongen. ze zaten bij een boomstam met een gat in die boomstam. en die hond die zat helemaal onder. en die jongen niet. maar die jongen zun haar was door de war. en toen ging die jongen over de boomstam leunen. en die hond ook. en toen keken ze. zagen ze twee kikkers. en toen zagen ze er nog meer. zagen ze het hele gezin. en toen gingen die kikkers op een boomstam zitten. en toen waren ze dikke vrienden. en toen mochten hunnie een kikker houden. ja prima. mooi. |
Subsets and Splits
No community queries yet
The top public SQL queries from the community will appear here once available.